Een bv in financiële nood sluit een akkoord met haar crediteuren. Zij betaalt 20% van de openstaande facturen en krijgt daarvoor finale kwijting. De inspecteur legt een naheffingsaanslag btw op van ruim € 108.000. Volgens hem moet de eerder afgetrokken voorbelasting worden terugbetaald voor zover de facturen niet zijn voldaan. De bv stelt dat finale kwijting juridisch als betaling geldt. Moet de bv de btw terugbetalen? 

Sanering om continuïteit te redden

Eind 2020 kan de bv niet meer aan haar financiële verplichtingen voldoen. Een investeerder is bereid geld te verstrekken, maar stelt als voorwaarde dat de schuldenlast fors wordt gereduceerd. De bv doet haar crediteuren een voorstel. Zij betaalt 20% van elke openstaande vordering en krijgt daarvoor finale kwijting. Het restant wordt kwijtgescholden. Met sommige crediteuren maakt de bv aanvullende afspraken, zoals waarborgsommen, afnameverplichtingen en kortere betalingstermijnen voor toekomstige leveringen. Begin 2021 bereikt de bv met alle crediteuren een akkoord.

Finale kwijting is geen betaling

De rechtbank wijst het standpunt van de bv af. Zodra vaststaat dat zij de vergoeding niet zal betalen, moet de bv de afgetrokken voorbelasting terugbetalen. De rechtbank oordeelt dat hier sprake is van een kwijtschelding. De enkele omstandigheid dat in de akkoordverklaring wordt gesproken over een finale kwijting, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van een kwijtschelding.

Aanvullende afspraken helpen niet

De bv betoogt subsidiair dat de aanvullende afspraken met sommige crediteuren een hogere betaling inhouden. Zij wijst op waarborgsommen, afnameverplichtingen en verkorte betalingstermijnen. De rechtbank verwerpt ook dit standpunt. Uit de stukken is niet af te leiden of partijen een bepaalde waarde aan de voornoemde afspraken hebben toegekend en wat die waarde zou moeten zijn. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat een hoger bedrag is betaald dan de 20% uit het basisakkoord.

Wel pleitbaar standpunt, geen boete

De inspecteur had ook een verzuimboete opgelegd, maar de rechtbank heeft deze vernietigd. Volgens de rechtbank bestaat er onduidelijkheid over de kwalificatie van de met de crediteuren gesloten overeenkomsten en de gevolgen daarvan voor de aftrekbaarheid van de voorbelasting. Het standpunt van de bv was daarom pleitbaar, ook al kreeg zij inhoudelijk ongelijk.

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:8088 | 18-11-2025